Daar ga je, neanderthaler
Archeologie
En als Fulco Scherjon het zegt, gebeurt het ook. Zijn wil is hier wet. Een tikkeltje meewarig bekijkt de archeoloog – kalend, hip brilletje, rond gezicht – hoe de groepen mensen uitsterven, de een na de ander, tot er op de ijsvlaktes van Noord-Europa niemand meer in leven is. ‘Er zit zoveel individueel leed hier’, zegt hij, peinzend. ‘Ze moeten met elkaar onder een mammoetvel hebben gezeten en hebben beseft: oei, we redden het niet.’
Ontelbare miljoenen neanderthalers heeft Scherjon de afgelopen jaren zien sterven. Ze verhongerden in de kou, kwamen om in de bergen, raakten verstrikt in de bossen. ‘Vooral de meer konijnachtige neanderthalers die heel veel kinderen krijgen’, zegt hij onbewogen. ‘Die hebben ook een enorme sterfte.’
Allemaal in de wonderlijke wereld die hij de afgelopen jaren opbouwde, en waarop de net-vijftiger komende week hoopt te promoveren: HomininSpace, een landkaart in de computer waarop hij het wel en wee van de neanderthalers in West-Europa zo goed mogelijk naspeelt. Een computersimulatie. Een soort Sims, maar dan met oermensen.
Een raadselachtig volk, die neanderthalers. Meer dan 350 duizend jaar lang trokken ze rond door Europa en Azië, een periode waar de hele menselijke geschreven geschiedenis wel 75 keer in past. En toch is er nog veel over ze onbekend. Hoe groot hun groepen waren. Hoe oud ze werden. Wat ze zeiden en dachten. En natuurlijk: waardoor ze uiteindelijk uitstierven, zo’n 35 duizend jaar geleden, toen de moderne mens uit Afrika arriveerde.
Maar misschien is de echte vraag wel hoe ze eigenlijk al die tijd overlééfden, zegt Scherjon. Want met zijn computermodel is het soms alsof je een bak kwetsbare tropische vissen in leven probeert te houden. ‘Je wilt niet weten hoe vaak ik ze allemaal heb zien uitsterven’, zegt hij. ‘Dat is echt opvallend.’
In een vorig leven was Scherjon nog ict’er, opgeleid in Delft. Hij maakte computermodellen van hoe water door rivieren stroomt en schreef ooit een administratieprogramma om bij te houden hoe je promotieteams het beste verspreidt over het land.
Tot die keer dat hij met zijn vrouw een grote autoreis maakte naar Zuid-Afrika en onderweg besefte dat het diepe verleden hem eigenlijk veel meer interesseerde. Het was in de ruïnestad Pella, geboorteplaats van Alexander de Grote, dat het kwartje viel. ‘Mijn vrouw wilde door. Niet wéér naar ouwe troep kijken. En toen besefte ik pas: die archeologie trekt me écht.’
Nu, een goede tien jaar later, zit hij hier, op kantoor in de nieuwe archeologiefaculteit van de Universiteit Leiden, en kijkt hij hoe de geschiedenis van de neanderthalers voor de zoveelste keer langstrekt op zijn computerscherm. Kijk, daar gaat een groep neanderthalers de bossen van Midden-Frankrijk in. Opmerkelijk, want daar is niet veel te eten, weet Scherjon. ‘En mijn neanderthalers zoeken het eten op.’ Maar kennelijk is deze stam uitgeweken, wegens overbevolking in Zuid-Frankrijk. Jagers zoals de neanderthalers hebben een groot terrein nodig.
Na bij elkaar veertigduizend keer de oertijd te hebben nagespeeld – in totaal goed voor 3,3 miljard jaar – heeft hij wel een gevoel wat voor soort de neanderthaler ongeveer moet zijn geweest. ‘Ik denk dat ze rondtrokken in kleine groepjes, kleiner dan we tot dusver aannamen. Tien, vijftien mensen; meer was het misschien niet. Ze maakten goed gebruik van wat het landschap te bieden had. En ze waren heel mobiel, in staat om in een jaar tijd half Europa door te trekken.’
Het fundament van Scherjons model is een kaart met alle bekende archeologische neanderthalervindplaatsen en hun dateringen. Plus de bekende aardrijkskunde: op dit tijdstip werd het ijstijd en kwamen de gletsjers, op dat tijdstip viel de Noordzee droog en kon je naar Engeland lopen, in deze periode raakte Midden-Frankrijk overwoekerd met bos. Bij elke landsoort hoort een hoeveelheid calorieën. Op de steppe kun je zóveel vangen; op het ijs valt uiteraard weinig te halen.
En dan: loslaten, die neanderthalers. Als witte puntjes waaieren hun stammen uit over het scherm. De ene keer laat de computer ze wat meer kinderen krijgen, de andere keer wat minder. Of hij laat ze minder eten. Of hij duwt de gemiddelde leeftijd waarop ze sterven wat omlaag. En dan maar wachten – op een gemiddelde computer duurt het een uur of zes voordat er één oertijd voorbij is – en kijken: hebben de neanderthalers zich op de computer ongeveer verspreid zoals in het echt?
Zo zoekt de computer geleidelijk uit welke verzameling neanderthaler-eigenschappen het beste past bij de archeologie zoals we die kennen. ‘Welke neanderthalers heb je daarvoor nodig? Splitsten hun groepen vaak op? Kregen ze veel kinderen, of weinig? En hoeveel calorieën heeft een neanderthaler nodig? Dat zijn het soort vragen die je op deze manier kunt verkennen.’
Er zijn veel open eindes, beseft hijzelf ook wel. De neanderthalers in zijn wereld denken maar aan één ding (eten) en doen nooit iets geks, zoals oorlog voeren of met zijn allen omkomen in een natuurramp. Ze zijn er in slechts drie soorten: nog niet vruchtbaar, vruchtbaar en niet langer vruchtbaar. En hun wereld is een ordelijk rooster van vakjes van 10 bij 10 kilometer: een blokje bos hier, een blokje steppe daar.
Maar dat is de basis, zegt Scherjon. Neem ziekten. ‘Ik kan, als ik wil, zó een dodelijke epidemie introduceren’, zegt hij, met een onheilspellende blik op de nietsvermoedende stipjes op het scherm. ‘Ik zou dan het sterftecijfer bij onderling contact omhooggooien, of bijvoorbeeld instellen: er gaan nu meer kinderen dood. En dan kijken: gaat zo’n model met epidemieën beter scoren?’
Zijn aanpak levert nu al verrassinkjes op. Zo lijkt het erop dat er ook strand-oermensen moeten zijn geweest, neanderthalers die leefden van wat je aan voedsel kunt vinden aan de kust. En dat ze veel kinderen kregen: simulaties waarin de vrouwen gemiddeld eens in de twee jaar een kind krijgen, scoren het best.
Maar zijn lievelingsontdekking gaat over Groot-Brittannië. Daar zijn nauwelijks vondsten van neanderthalers gedaan en dat duidt erop dat de oermens de deur er bepaald niet platliep, denken archeologen. Totdat Scherjon zijn modellen draaide.
‘Wat ik ook doe, het systeem krijgt ze bijna niet uit Engeland’, zegt hij. ‘Ik heb gezegd: je mag er niet in. Maar wat krijg je dan voor neanderthaler? Bijvoorbeeld een met een geboortecijfer waarbij maar één op de honderd vrouwen een baby krijgt. Of eentje die maar een heel klein jachtgebied heeft.’ Scherjons vermoeden: de neanderthalers waren wel degelijk in Groot-Brittannië. Archeologen hebben hun sporen alleen nog niet gevonden.
Op het scherm begint het ijs zich terug te trekken en raakt de Dordogne weer bebost. Modernere tijden naderen, de simulatie loopt ten einde. Er verschijnt een eindkaart die aanwijst waar de neanderthalers deze keer het talrijkst waren. Maar helaas. In deze simulatie was het vooral bevolkt vlak onder het huidige Parijs. Een stuk noordelijker dan waar de meeste van hun bewoningssporen in werkelijkheid zijn aangetroffen.
‘Zie je’, wijst Scherjon. ‘Deze combinatie van parameters valt dus af.’
Weer een paar miljoen neanderthalers voor niks gestorven.
Een ‘absolute doorbraak in hoe we onze theorieën over neanderthalers en hun gedrag kunnen toetsen aan het bewijs’. Zo reageert Iza Romanowska van het Supercomputercentrum Barcelona op de simulaties van Scherjon.
Want hoewel archeologen vaak wel de losse onderdelen van het neanderthaler-zijn bestuderen – hoeveel kinderen zal men hebben gekregen? – is er geen mens die alle puzzelstukjes tegelijk kan overzien, weet Romanowska, die delen van Scherjons onderzoek repliceerde en zitting heeft in zijn promotiecommissie. ‘Maar computers kunnen de gevolgen van ziljoenen op elkaar ingrijpende factoren wél bevatten: demografie, jagen, groepen die samenkomen en weer afsplitsen.’
Groot voordeel is dat het systeem eventuele ingesleten aannamen en vooroordelen van onderzoekers negeert, vindt Scherjons promotor, hoogleraar oude steentijd Wil Roebroeks. ‘Hij laat zijn programma zelf zoeken naar groepen relevante parameters, op zoek naar parameters die een goede match met de archeologie opleveren.’ Interessant is dat dat meerdere uitkomsten kan opleveren, benadrukt Roebroeks: ‘Zijn model is zeer flexibel. Het model draait aan verschillende knoppen tegelijk, en vindt meerdere combinaties van eigenschappen die een goed resultaat opleveren.’
Dat smaakt naar meer, vindt Roebroeks. Zo zou je het systeem kunnen toepassen op andere mensachtigen en andere gebieden en er nieuwe hypothesen mee kunnen testen. Zo wil Roebroeks onderzoeken wat het model oplevert als de stammen meer communicatie met elkaar hadden, of wat het gebruik van terreinbranden verandert aan de situatie.
‘Is dit nou het ultieme model dat weergeeft wat er werkelijk is gebeurd? Waarschijnlijk niet’, denkt Romanowska. ‘Maar het is wel een belangrijke methodologische mijlpaal die andere onderzoekers in staat stelt om voort te bouwen op eerder en op elkaars werk, door voortdurend nieuwe hypothesen te toetsen aan het bewijs.’
Menselijke intelligentie valt onmogelijk na te bouwen
De schrijver
Markus Gabriel (1980) is professor filosofie aan de universiteit van Bonn. Hij mengt zich graag in het debat rond artificiële intelligentie, dat volgens hem doordrongen is van onjuiste voorstellingen. Gabriel is een vertegenwoordiger van het nieuwe realisme, dat hij uiteenzet in ‘Waarom de wereld niet bestaat’ en ‘Waarom we vrij zijn als we denken’. Zijn jongste boek, ‘De zin van denken’, vormt het sluitstuk van deze trilogie.
De problematiek
In het digitale tijdperk dreigt de mens zijn privilege te verliezen om op een intelligente manier problemen op te lossen : machines kunnen dat op veel vlakken beter. Velen vragen zich dan ook af hoe lang het nog zal duren voordat het digitale brein een ‘planetair bewustzijn’ verwerft en zich ontpopt tot superintelligentie die de regie over de mens zal overnemen.
De stellingen
De gedachte dat we de mens in informatie-eenheden kunnen ontbinden, om daarna onze geest op ‘verbeterde’ (lees: onsterfelijke) hardware af te spelen, noemt Gabriel een onsterfelijkheidsfantasie. Maar deze fantasie van de mens als ‘cyborg’, die uitsluitend uit digitale informatie zou bestaan, kan nooit werkelijkheid worden, alleen al omdat het denken gebonden is aan biologische parameters.
Gabriel beschouwt het menselijk denkvermogen als een zintuig, een ‘contactorgaan’ tussen de natuurlijke en de psychologische werkelijkheid. Het menselijk denken is een ‘noöscoop’: een zintuig – in nauw verband met alle andere zintuigen – waarmee we ‘het oneindige bespieden’.
Dat betekent niet dat we met ons denken de hele werkelijkheid in één oogopslag zouden kunnen vatten, als een absolute waarnemer van buitenaf. Gabriel spreekt liever van ‘zinvelden’, manieren om informatie te ordenen in een zinvol geheel.
Een tocht door station Utrecht Centraal kan gericht zijn op het nemen van een trein (dat geeft dan de ‘zin’ aan), maar net zo goed op het waarnemen van het aantal insecten in het gebouw (een totaal andere ‘zin’). Denken is dus een reis door zinvelden, met als doel een oriëntatie in een oneindig aantal feiten mogelijk te maken.
Dat leidt tot de definitie van het ‘nieuwe realisme’: er bestaan oneindig veel zinvelden, niet één allesomvattende werkelijkheid. Bovendien kunnen we de dingen vatten zoals ze werkelijk zijn. Die overtuiging van het ‘nieuwe realisme’ staat haaks op het heersende constructivisme. Dat meent dat wij de wereld construeren, terwijl we nooit weten of die constructie wel beantwoordt aan de werkelijkheid.
De argumenten
Waarom kan intelligentie volgens Gabriel niet nagebouwd worden? Omdat ‘geen schaakprogramma zo gecompliceerd is als een menselijke organisme’. Als menselijk organisme staan we volgens Gabriël in contact met de omgeving en dat is essentieel voor onze intelligentie. Bovendien is menselijk denken volgens Markus Gabriël ‘emotioneel’.
“Zonder een specifieke beleving van de scènes van ons leven, zou het niet mogelijk zijn uit het oneindige repertoire waaraan we zijn overgeleverd een keuze te maken van dingen om over na te denken.” Ook de ‘vaagheid’ van onze leefwereld is een argument tegen het idee dat je menselijke intelligentie kunt nabouwen. Het is onmogelijk om al ons intuïtieve weten te definiëren en in een computertaal te gieten. “We kunnen alleen talige uitdrukkingen begrijpen omdat we over een achtergrond van biologische factoren en socioculturele vermogens beschikken. Mensen begrijpen talige uitdrukkingen in een context. Dat krijgt artificiële intelligentie niet voor elkaar..”
Redenen om dit boek te lezen
Gabriel steekt zijn nek uit door in te gaan tegen diepgewortelde overtuigingen uit onze cultuur en kennisleer, waaronder het constructivisme. Dat hij probeert het debat over artificiële intelligentie te bevrijden uit zijn keurslijf van overtrokken aannames, mag verfrissend heten.
Redenen om dit boek niet te lezen
Niet alle verbanden die Gabriel legt, zijn duidelijk. Zijn stelling dat er een biologisch wezen nodig is om van intelligentie te spreken, wordt bijvoorbeeld niet gestaafd met harde feiten (als dat al mogelijk zou zijn), maar met filosofische argumenten die je overtuigend kan vinden of niet.
Ook bestaat het risico dat het nieuwe realisme als ‘naïef’ wordt gewaarmerkt. Onze kennistheorie is immers zo sterk doordrongen van de scheiding tussen mens en wereld, dat een theorie die uitgaat van een vrij makkelijke ‘overlapping’ tussen beide, geen evident uitgangspunt is en niet iedereen zal overtuigen.
De zin van denken
Markus Gabriel
Uitgeverij Boom; 335 blz., € 29,90
****