Recent gelezen:
Stephen Hawking (8 januari 1942 – 14 maart 2018) was een Brits natuurkundige, kosmoloog en wiskundige. De astrofysicus leed aan de neurologische ziekte ALS. Hij kon uitsluitend met een spraakcomputer communiceren en bewoog zich al tientallen jaren per rolstoel voort. De aandoening werd vastgesteld in 1963, toen hij 21 jaar oud was, en artsen gaven hem toen hooguit 2 jaar. De wetenschapper hield zich bezig met zwarte gaten, het heelal en kosmologie. Hij publiceerde in 1988 het boek A Brief History of Time, in Nederland verschenen onder de titel Het Heelal. Daarin legde Hawking op een toegankelijke manier de volledige geschiedenis van het gehele universum uit, vanaf de oerknal.
In zijn laatste boekje geeft hij een (voorlopig) antwoord op de volgende vragen:
- Hoe is alles begonnen?
- Is er intelligent leven elders in het heelal?
- Kunnen we de toekomst voorspellen?
- Bestaat er een God?
- Wat zit er in een zwart gat?
- Zijn tijdreizen mogelijk?
- Zullen we overleven op aarde?
- Moeten we de ruimte koloniseren?
- Zal kunstmatige intelligentie slimmer worden dan wij?
- Hoe geven wij de toekomst vorm?
Interessante zienswijze uit tijdschrift voor Filosofie waarom Spinoza nog steeds ons denken beïnvloedt:
Frank Meester, filosoof, publicist, muzikant
Spinoza’s werk is abstract en taai, en toch is hij onverminderd populair. Wat maakt hem zo aantrekkelijk? Twee schrijvers, een sterrenkundige en een filosoof over de invloed van een eenzame systeembouwer.
Theatergezelschap Het Zuidelijk Toneel startte enkele jaren geleden met de Filosofenreeks, een reeks monologen van beroemde filosofen, onder regie van de Vlaamse filosoof, acteur en schrijver Stefaan Van Brabandt. Na de voorstellingen Socrates en Marx is het nu de beurt aan Spinoza. Van Brabandt wekt Baruch Spinoza (1632-1677) tot leven en laat hem terugkijken op zijn leven en werk. De voorstelling wordt gespeeld door acteur Han Kerckhoffs en tourt van 29 januari tot en met 5 april door het land.
Nelleke Noordervliet:
‘Spinoza kent het gevaar van emoties’
Nelleke Noordervliet, schrijver en historicus: ‘Ik moet best vaak aan Spinoza denken. Vooral als ik weer eens scheldkanonnades voorbij zie komen op social media, van mensen die hun emoties bijzonder slecht in bedwang kunnen houden. Zij zouden de Ethica van Spinoza eens moeten lezen. Hij schrijft daarin prachtig over emoties en passies. Hij ontleedt ze, laat zien hoe ze samenhangen, en hij waarschuwt ook voor het gevaar van heftige emoties. Eigenlijk zegt hij: abstraheer nu eens van je persoonlijke situatie, van je eigen woede, van je eigen angsten; dan kom je daarna veel rustiger terug in je omgeving.
Spinoza kende het gevaar van emoties die te hoog oplopen in het publieke debat als geen ander. Van nabij had hij gezien hoe de lastercampagne tegen de gebroeders De Witt in het jaar 1672 op een lynchpartij uitliep. Dat greep hem zo aan dat hij diezelfde dag nog een pamflet schreef met de titel Ultimi Barbarorum (“Jullie zijn de ergste barbaren”), dat hij wilde ophangen bij de Haagse Gevangenpoort, waar de lynchpartij had plaatsgevonden. Gelukkig wist zijn huisbaas hem tegen te houden door de voordeur op slot te draaien, anders was Spinoza zelf misschien ook iets vreselijks overkomen.
Spinoza leidde een teruggetrokken leven als lenzenslijper. Hij werd gevraagd om aan de universiteit van Heidelberg te komen werken, maar hij weigerde, omdat hij zijn onafhankelijkheid wilde behouden. Toch stond hij door zijn correspondentie en zijn contacten wel midden in het intellectuele leven van die tijd.
We kunnen veel leren van het werk van Spinoza. Het probleem is alleen wel dat slechts weinigen zijn boeken daadwerkelijk hebben gelezen. Dat is ook niet zo gek, want zijn werk is erg moeilijk te begrijpen. Dat komt vooral doordat hij naar een bijna wiskundige nauwkeurigheid streefde. Heel jammer. Als hij dat niet had gedaan, was het een stuk begrijpelijker en had zijn werk meer invloed gehad. Het had best iets eenvoudiger gekund. Dat is echt een gemiste kans. Maar ondanks de hoge moeilijkheidsgraad heeft hij toch veel teweeggebracht. Andere denkers en schrijvers hebben zijn ideeën overgenomen en verspreid, die daardoor zeer invloedrijk zijn geworden. Neem het onderscheid dat Spinoza maakte tussen handelen aan de ene kant en denken en spreken aan de andere kant. Volgens Spinoza moeten spreken en denken helemaal vrij zijn en mag het handelen van mensen aan banden worden gelegd. Dat onderscheid zie je terug in onze wetgeving. Er is de vrijheid van meningsuiting, maar zodra een taaluiting aanzet tot een verkeerde handeling is die uitspraak wel strafbaar. Dat zag je laatst weer in het proces tegen de Friezen die vorig jaar de bussen met anti-Zwarte-Piet-demonstranten blokkeerden op de snelweg. Het boegbeeld van de Friezen, Jenny Douwes, kreeg een hogere straf, omdat ze expliciet had opgeroepen tot actie. Hoewel we in een heel andere tijd leven dan Spinoza kunnen we nu, juist ook ten tijde van internet en social media, zijn leiding meer dan ooit gebruiken.’
Vincent Icke:
‘Spinoza is onze Shakespeare’
Vincent Icke, sterrenkundige: ‘Spinoza is een begrip. Geleerde mensen mogen hem graag even noemen. Hij is wat dat betreft, zeker in Nederland, vergelijkbaar met Shakespeare. Hij is onderdeel van onze cultuur. Wat mij als natuurkundige het eerst opvalt in het werk van Spinoza is dat hij probeert om dat wiskundig op te bouwen. Steeds dezelfde vorm: definitie, axioma, stelling, bewijs. Een prettige, herkenbare structuur. Hij leende die vorm van de wiskunde om daarmee zijn filosofie kracht bij te zetten. Dat is heel doeltreffend gebleken. Maar toch is het nep, en ook een beetje lachwekkend. Filosofie is geen wiskunde. Hij suggereert een keihard oorzakelijk verband tussen de teksten die hij schrijft, maar dat verband is er helemaal niet op die manier. Zijn boeken doen mij qua structuur eerder denken aan wat je nu een columnbundel zou noemen. Sommige stukken zijn heel goed en andere wat minder. Maar het leest wel lekker weg.
Wat ik goed vind is dat hij vaak alleen beschrijft, zonder te oordelen. En dan vind ik hem het sterkst als psycholoog. Hij heeft de mensen om hem heen zeer nauwkeurig geobserveerd, en waarschijnlijk zichzelf ook. Dat blijkt wel uit zijn trefzekere beschrijving van de menselijke emoties en driften. Daarbij neemt hij niet de pathologische gevallen, maar de gewone mens als onderwerp.
Als natuurkundige is hij minder interessant. Leg wat hij over natuurkunde heeft geschreven naast het werk van zijn tijdgenoot Huygens, en dan valt op dat Spinoza er totaal naast zit, terwijl het werk van Huygens nog steeds staat als een huis. Spinoza schrijft ook veel te stellig voor een wetenschapper. Hij neemt zijn eigen bevindingen voor waar aan. Wat dat betreft riekt zijn werk meer naar religie. Een goed natuurkundige durft te leven met onzekerheid, maar mensen met een geloof of een sluitend filosofisch systeem, zoals Spinoza, deinzen daarvoor terug.
Hij stelt ook dat alles noodzakelijk verloopt zoals het verloopt. Dat determinisme is volgens mij zeer aanvechtbaar. Niet alleen de mens, maar ook de meeste dieren zitten zo ingewikkeld in elkaar dat het uitgesloten is dat er maar gewoon gebeurt wat er gebeurt. De kwantummechanica heeft laten zien dat toeval bestaat, maar dat heeft de klassieke mechanica ook al bewezen.’
Vincent Icke pakt de Ethica uit zijn kast en leest voor: ‘“De menselijke geest kan niet in alle opzichten door het lichaam worden vernietigd, er blijft altijd iets bestaan dat eeuwig is.” Dit heeft Spinoza gemeen met de overgrote meerderheid van de religies. In zijn wereldbeeld bestaat God noodzakelijk. Dat vooronderstelt hij gewoon. Toch is die God van hem wel weer anders dan de God van de Bijbel. Spinoza’s God grijpt niet actief in in ons dagelijks leven. Zijn God is meer zoals de natuurwetten. Dat is ook wel verstandig. Want als God een handelend, almachtig wezen is, is “hij” ook verantwoordelijk voor alle ellende hier op aarde. De meeste natuurkundigen die ik ken die ook gelovig zijn, geloven in een soort spinozistische God.’
Haroon Sheikh:
‘Er zit Hollandse traditie in zijn denken’
Haroon Sheikh, filosoof en econoom: ‘Spinoza is altijd een belangrijke denker voor me geweest. Hij heeft in Voorburg gewoond. Ik ben daar opgegroeid, en dan kom je hem vaak tegen. Straten en gebouwen zijn naar hem vernoemd. Dus is het geen wonder dat toen ik een jaar of vijftien was en geïnteresseerd raakte in de filosofie, ik als eerste de Ethica van Spinoza ging lezen. Ik was direct erg onder de indruk van dat boek. Wat me aantrok was die mathematische geest, die probeerde sluitende redenaties op te zetten over zaken als substanties, vrijheid en God. Met grote nauwkeurigheid bouwde hij zo stapje voor stapje een systeem waarmee hij alles verklaarde. En dat niet alleen, hij geeft ook nog richtlijnen over hoe te leven – onbewogen, als een soort stoïcijn –, en dan heeft zijn werk ook nog een duidelijke mystieke dimensie. Dat was voor mij, zeker op die leeftijd, ongelooflijk imponerend. Toen ik de Ethica las, nam ik me voor om al die redeneringen uit mijn hoofd te leren; dan zou ik ze steeds beter begrijpen en zou ik zelf op den duur ook zo kunnen redeneren. Maar het is me nooit gelukt om het hele boek in mijn hoofd te krijgen.
Ik zou mezelf nu geen spinozist meer noemen, al is Spinoza’s denken nog steeds interessant voor het filosofische onderzoek dat ik tegenwoordig doe. Daarin staat de vraag centraal hoe lokale tradities doorwerken in de manier waarop moderne staten zichzelf hebben georganiseerd. Dan zie je dat Spinoza echt een Nederlandse filosoof is – juist door zijn Portugees-Joodse afkomst – en dat de lokale Hollandse tradities terug te vinden zijn in zijn politieke filosofie. De opkomst van nieuwe klassen en ideeën in de moderne tijd zette de maatschappelijke orde onder druk. In Engeland had de botsing van overtuigingen tot een burgeroorlog geleid, wat Thomas Hobbes bracht tot een politieke filosofie van gehoorzaamheid aan de vorst. In de zeventiende eeuw waren er in de Nederlandse Republiek verschillende geloofsovertuigingen die in hun eigen privéruimten dat geloof mochten praktiseren, als ze dat maar niet al te openlijk in de publieke sfeer deden. Spinoza pleitte voor totale vrijheid van meningsuiting, zodat die mensen met verschillende geloofsovertuigingen rationele gesprekken met elkaar konden voeren om zo vreedzaam naast elkaar te kunnen leven. Ook al zorgden zijn radicale ideeën ervoor dat ook hier enkele van zijn werken verboden werden, toch is zijn politieke filosofie getekend door de tolerante traditie van de Republiek en is hij een geestelijk vader van het poldermodel. Net als toen leven we nu ook weer in een tijd van grote maatschappelijke veranderingen. Dat zou Spinoza’s filosofie weer actueel kunnen maken.’
Arnon Grunberg:
‘We moeten geen slaaf zijn van onze emoties’
Arnon Grunberg, schrijver: ‘Ik denk geregeld aan Spinoza, al was het maar omdat ik zijn naam nogal eens tegenkom. Twee jaar geleden ontmoette ik een filosoof die aan de Universiteit van Amsterdam doceerde – hij is intussen met emeritaat –, en die stelde dat Spinoza de bouwstenen van het fascisme heeft gelegd. Dat soort teksten blijft je wel bij.
Er is een mooi essay van Slavoj Žižek met de titel “Is it possible not to love Spinoza?” – ik meen dat Žižek die vraag in dat essay beantwoordt met: ja, je kunt ook níét van Spinoza houden. Volgens hem vat het woord “boven-ik” het denken van Spinoza samen. Daarmee is Spinoza zelf een soort vader geworden, maar wel een vader die, vrees ik, eerder respect afdwingt dan liefde. Niet in de laatste plaats door zijn stijl. Ik beheers het Latijn amper, maar mensen die het Latijn wel beheersen wisten me te vertellen dat die stijl droog en dor is.
Het is makkelijk Spinoza verkeerd te begrijpen. Het is makkelijk iedereen verkeerd te begrijpen, maar zijn waarschuwing dat je geen slaaf moet zijn van je emoties spreekt mij nog aan, en in gesprekken wil ik er nog weleens naar verwijzen, waarbij Spinoza dan de autoriteit is die mijn “eigen” denkbeelden gewicht moet geven.
Aan het eind van het Politiek-theologisch traktaat stelt hij dat de massa niet door de rede, maar door affecten wordt geregeerd, iets waar je ook tegenwoordig weinig tegen in kunt brengen.
Wederom erg mooi in de interpretatie van Žižek is dat de ethiek van Spinoza niet gebiedt, maar informeert. Hoewel dat wel in tegenspraak is met de strenge vader die hij duidelijk ook is.
Volgens mij moet je inzoomen op details om werkelijk de waarde van een tekst te begrijpen. Of van meerdere teksten. Neem Spinoza’s opmerking in het Politiek-theologisch traktaat dat het christendom zich in essentie tegen de wet keert. Het christendom is in zijn strikte vorm een poging zelf wet te worden en de wetten van het jodendom die noodzakelijk waren voor de staatsinrichting te verwijderen. Dat intrigeert me zeer. En daarin is Spinoza plotseling direct verbonden met de Franse denker René Girard, die het christendom omschrijft als de vernietiger van alle religies, als een religie die seculariseert. Het christendom draagt de dood van God als een virus – dat is mijn woord – in zich mee.
De Duitse verlichtingsdenker Immanuel Kant vond dat Spinoza te veel van ons vroeg. Ik denk, met Kant, dat er voortdurend te veel van ons wordt gevraagd, maar misschien is dat wel de waarde van Spinoza: weten wat dat “te veel” precies is. Ik kan me vinden in de opvatting dat wij ons eigen tekort zijn. Spinoza meende, denk ik, dat er een weg is uit dat tekort. Juist wie die weg afwijst of hem voor een doodlopende weg houdt, zou Spinoza moeten bestuderen.’
‘Ik heb schandalig veel gekregen’
I Gij zult de Here uw God aanbidden en hem liefhebben met geheel uw hart, geheel uw ziel en met al uw krachten
“‘Die gaat naar Rome’, zei mijn heeroom. Hij was, net als de twee broers van mijn moeder (nonkel pastoor en nonkel missionaris) priester. Een man van 120 kilo, een soort pater familias die op feesten en partijen de belangrijkste plek innam. Ik was het oudste kleinkind, slim op school; hij zag voor mij wel een mooie carrière in de kerk weggelegd. Mijn moeder dacht daar heel anders over. Ze was een gelovige vrouw, maar vond het zonde dat haar twee hyper-begaafde broers voor de wereld verloren waren gegaan. Zonder het expliciet uit te spreken, gaf ze mij de boodschap mee toch nooit voor het priesterschap te kiezen. Ik had daar ook geen belangstelling voor, ik ben zelfs geen misdienaar geweest. Toen ik tijdens alweer zo’n groot familiefeest mijn verloofde presenteerde, keek heeroom mij eerst wat misprijzend aan en zei toen, met een gedragen stem: ‘Wat zijn moet, moet zijn’.
“Ik ben uiteindelijk een christelijke non-theïst geworden. Een non-theïst, omdat ik geen atheïst wil zijn. Een atheïst is in feite een anti-theïst en ik heb niet de behoefte om ergens streng tegen te zijn. Ik ben loyaal aan mijn beworteling, heb nooit willen rebelleren tegen het katholieke gedachtengoed, al heb ik in de loop der jaren wel een soort Spinozaans-Levinasiaans godsbeeld ontwikkeld. Spinoza plaatste, om het eenvoudig te zeggen, het goddelijke in de kosmos, in de natuur, in het grote, onbegrijpelijke. We denken alles te weten en te kunnen beheersen, maar in feite zijn we nietige wezens die van erg veel dingen nog maar bijzonder weinig snappen. En Levinas stelde dat we God kunnen zien in de ogen van de hulpvragende, unieke ander. Het is de kleine goedheid, la petite bonté, van de nederige mens die in het besef van de eindigheid zijn hoogmoed achter zich heeft gelaten. Het goddelijke manifesteert zich in de medemenselijkheid, in de zorg voor elkaar. Dat is voor mij de kern van de zaak.”
II Gij zult de naam van de Heer uw God niet zonder eerbied gebruiken
“Dit gebod had niet alleen betrekking op het ijdel gebruik van Gods naam; ik heb meegekregen sowieso nooit zomaar iets te roepen, altijd bescheiden te blijven. Mijn vaders adagium was: pour vivre heureux, vivons cachés! (Als je gelukkig wilt leven, moet je verborgen leven) Dat is een regel die ik elke dag – nu ook weer, met u – met voeten treed. Ik ben geen verborgen mens. Sinds het verschijnen van ‘Borderline Times’ (uitgeverij Terra – Lannoo, mei 2011, AV) sta ik voortdurend in de publieke belangstelling, maar ik probeer nochtans om in die openbaarheid nooit grootsprakerig of hooghartig over te komen.”
III Gij zult de dag des Heren heiligen
“Ik ben een sponzig mens. Juist daarom is het voor mij ook zo belangrijk om tot rust te komen, om mijn gedachten te laten voor wat ze zijn en er niet voortdurend door overrompeld te worden. Ik maak tijd vrij door geen televisie te kijken en niet aan sport te doen. Zie daar mijn twee geheime wapens.”
IV Eer uw vader en uw moeder
“Ik heb het grote geluk gehad om op te groeien in een ongelooflijk warm, liefhebbend milieu waar ik graag gezien ben, door mijn ouders, zeker en vast, maar ook door de twee broers van mijn moeder, die ons huis, hun ouderlijk huis, als een thuisbasis gebruikten en mijn broer en mij ook een beetje als hun eigen kinderen beschouwden. Ook het huwelijk van mijn vaders zus was kinderloos gebleven, dus wij waren … enfin, geen prinsen, als ik dat toegeef, gaat u misschien denken dat we verwend zijn grootgebracht terwijl de opvoeding volgens mijn moeder juist streng en rechtvaardig is geweest.
“Streng in de jaren zestig. Dat is: op tijd thuiskomen, schoenen uitdoen voor ge de woonkamer betreedt, op tijd naar bed, uw bord leegeten, goed uw best doen op school. Verzet was onnodig. Het zou, bij zoveel liefdevolheid, ook bijna disloyaal zijn geweest. De grootste daad van rebellie was dat ik mijn haar lang ging dragen, terwijl mijn vader altijd keurig gekapt, nooit zonder pak en das het huis verliet. Dat huis van ons, dat was wat jongen, een soort centrum van de wereld, afgeladen vol met spullen die mijn nonkel uit de Congo had meegebracht … Mijn vader was de laatste bewoner. Hij is nu twee jaar dood en woonde de twee jaar dáárvoor al in een rust- en verzorgingstehuis.
“Mijn broer en ik gaan af en toe terug om de boel nu eindelijk een keer leeg te ruimen. Laatst zeiden we nog tegen elkaar: ‘Dit keer gaan we echt alles wegsmijten’, maar na een kwartier zat een van ons alweer naar een of ander prul te staren om vervolgens uit te roepen: ‘Ah! Nonkel Jean!’ Of: ‘Kent ge dit nog? Was dat niet van tante Odille?’
“Het is moeilijk om afscheid te nemen, da’s waar, maar het helpt natuurlijk ook dat zowel mijn broer als ik een goed leven leiden en het geld niet onmiddellijk nodig hebben. Die laatste jaren van mijn vader waren zwaar voor hem. Na mijn moeders dood, nu tien jaar geleden, bleef hij geamputeerd achter. Zij voerde het beleid. En hij – een lieve, bescheiden, stille man – vond het goed. Toen ze er niet meer was, begon hij met het herlezen van zijn dagboe-ken om het leven mét haar zo goed en precies mogelijk na te doen. Hij bekeek elke dag opnieuw de fotoalbums om terug te zien wat ze samen allemaal hadden meegemaakt. Hij was eenzaam, begon te sukkelen met zijn gezondheid terwijl zijn hoofd goed bleef en hij als fysiotherapeut (een halve arts, tenslotte) precies wist wat er gaande was. Mijn broer woonde, woont nog altijd, in hetzelfde dorp en ging dagelijks bij hem langs. Ik probeerde mijn vader minstens een keer per week te bezoeken. Ik ging er met bezwaard gemoed naartoe en voelde me nóg ellendiger als ik weer vertrok. Tijdens zijn laatste jaren, bij de kloosterzusters in het tehuis, kreeg mijn vader ook nog eens een ernstige niertumor. Er was op ’t eind haast niets meer van hem over; een klein hoopje ellende.
“Zijn dood was voor mijn broer en mij een opluchting. We waren blij, voor hem. Met mijn moeder was dat heel anders verlopen. Ze had al jaren leukemie, maar is uiteindelijk aan een andere kankersoort overleden. Toen de doktoren zeiden dat er niets meer aan te doen was, hebben mijn broer en ik een ziekenhuisbed gehuurd en thuiszorg geregeld. Een dag erna vertrok ik naar Rome waar ik jaarlijks een workshop over gezinstherapie verzorg. De avond van die eerste dag – ik had net gesproken over hechting en good mothering – belde mijn broer: ‘Mama is overleden’. Ik was ontdaan, had een zeer nauwe band met mijn moeder, maar de gedachte dat haar – een fiere, flinke vrouw, altijd keurig gekleed – die laatste maanden van aftakeling bespaard zijn gebleven heeft me toch gesteund. Het is misschien raar om te zeggen, maar ze heeft het goed gedaan. Ze is op tijd doodgegaan.”
V Gij zult niet doden
“Arts zijn is soms ook voor God spelen. Tijdens mijn neurologische opleiding moest ik bij mensen met ernstige spierziekten vaak de verdoving verhogen om het stikken in hun eigen ademhaling te stoppen. Als psychiater heb ik weleens te maken met patiënten die aangeven niet langer te willen leven. Ik zal niet rap een verwijzing schrijven, maar ik wil hun wensen zeker serieus nemen. In het ziekenhuis (het Universitair Psychiatrisch Centrum te Kortenberg, AV) ben ik voorzitter van het ethisch comité, dat is de plek waar alle vragen over euthanasie passeren. Ik ben vaak de ‘derde arts’ die nodig is om een aanvraag te honoreren. Dat is een zware beslissing, zeker, maar ik wil er niet voor weglopen. Ik zie het als een voorrecht om zo diep, zo dicht, zo wezenlijk bij een ander mens te komen; om tijdens die meest beklemmende gedachten zo nabij te kunnen zijn.
“Als arts word je nu eenmaal geconfronteerd met bijna onmogelijke vragen. Wie niet wil helpen zoeken naar een antwoord, doet er beter aan een ander vak te kiezen.”
VI Gij zult geen onkuisheid doen
“Wat is onkuis? Daar begint het al hè? Over seksualiteit werd niet gesproken. Thuis niet, op school niet, nergens niet. Ik heb het gevoel – en ik hoop dat ge me daarin niet gaat tegenspreken want ik wil me graag goed blijven voelen – dat ik daar nooit veel last van heb gehad. Ik ken ze wel, de mensen die juist op dit gebied door hun religieuze opvoeding in de problemen zijn geraakt, maar het aantal wordt minder en minder. De neurotische mens verdwijnt en de borderliner is ervoor in de plaats gekomen. Zijn spiegelbeeld, ja, zo zou je dat kunnen zeggen. Waar men zich eerst nog ernstig beknot voelde, lijdt men nu onder de grenzeloosheid. Wat is goed? Wat is fout? Wat moet ik met al mijn gedachten? In die zin is een enigszins begrensde opvoeding zo gek nog niet. Als ik de grens ken, weet ik in ieder geval wanneer ik er overheen ga.”
VII Gij zult niet stelen
“Mijn nonkel missionaris is in 1975 uitgetreden. De baard ging eraf, hij verruilde zijn wit kleed voor een burgerkostuum, trouwde niet veel later en zette zijn engagement voort door als directeur van de Bouworde (een internationale ontwikkelingsorganisatie) de wereld rond te reizen. Hij zette zich in voor het ondersteunen van lokale economieën, nam afstand van de paternalistische, neerbuigende manier die zo lang bon ton was geweest. Ik vind het nog steeds ongelooflijk knap hoe hij na al die jaren niet alleen kritisch naar de kerk, maar ook naar zichzelf kon kijken. Een moedige non-conformist. Mijn nonkel. En hij durfde te zeggen: ja, we hebben goed werk gedaan, scholen gebouwd – loyaal aan zijn gedachtengoed – maar we hebben de Congolese mens ook heel veel afgenomen. We hebben zijn schatten geroofd, zijn waardigheid afgepakt.
“Dit onderwerp is ook nu weer in de actualiteit. Het Africa Museum van Tervuren werd onlangs heropend en de medewerking van Afrikaanse mensen is daar van groot belang geweest. De misdaden van Leopold II worden niet langer verdoezeld, maar toegelicht, uitgelegd. Het heeft geen zin om de geschiedenis alleen maar te veroordelen of te begraven; we moeten er juist ons voordeel mee doen.
“Over het teruggeven van gestolen schatten kan ik niet veel zinnigs zeggen, ik ben geen expert op dat terrein, maar als sociaal psychiater vraag ik me af: hoe zetten we de mens in zijn waardigheid? En: wat doen we nú in derdewereldlanden? Wat doen we nú met vluchtelingen? Hoe voorkomen we dat onze kleinkinderen over vijftig jaar zullen zeggen: ‘Jezus Maria Jozef! Hoe hebben jullie dat toen zó kunnen doen?’ In feite ben ik daar in mijn werk ook dagelijks mee bezig: arme, minder gelukkige mensen opnemen in het sociale weefsel, ervoor zorgen dat ze in een maatschappij die alleen maar voor ‘succes, hoge concurrentie en alles is fantastisch’ wil gaan, niet achter een muur verdwijnen en voorgoed vergeten worden.”
VIII Gij zult tegen uw naaste niet vals getuigen
“Een eerlijk mens bedekt de waarheid af en toe een beetje. Zeg op uw sterfbed niet tegen uw geliefde: ‘Weet ge nog, zestig jaar geleden? Toen heb ik u bedrogen met uw beste vriendin.’ Zwijg. En sterf. Alstublieft.
“Wat is dat toch met onze obsessie voor ‘de waarheid’? We zijn vanuit de Victoriaanse duisternis in een tijd van hypertransparantie gekomen. Alles moet maar gezegd en getoond worden. Voor mij hoeft het niet. Sommige dingen kunnen beter in het donker verborgen blijven. Dat vind ik. Voilà.”
IX Gij zult geen onkuisheid begeren
“Er zijn twee krachten in de mens. Enerzijds kennen we het ongebreidelde verlangen naar meer, naar anders – zoekend en grensverleggend – en anderzijds zijn we ook gehecht, huiselijk en willen we graag in voorspelbare, onveranderlijke omstandigheden verkeren. Tussen die uitersten laveren: dat is het menselijk bestaan.
“De ene mens is … laten we zeggen iets dynamischer (of labieler, het is maar net hoe je het bekijkt) dan de ander. Het is niet goed of slecht. Ik ben geen pastoor, geen moralist. Hoe ik daar zelf mee omga? Hm … Daarover wil ik niet spreken. Sta me toe dat ik uw lezers hieromtrent hun eigen fantasieën laat behouden.”
X Gij zult niet begeren wat uw naaste toebehoort
“Het zal wel door mijn opvoeding komen dat ik mij al een beetje schuldig voel voor wat ik allemaal heb. Ik vind dat ik schandalig veel heb gekregen. Niet alleen materieel, maar vooral ook in liefde en aandacht. Ik kom uit een liefdevol gezin, ik heb een vrouw, kinderen, vrienden … en dat u, uit het verre Nederland, helemaal op de motorfiets, door de donkere, ijzige kou, naar Antwerpen bent gekomen om míj te horen spreken, ik bedoel: wat valt er nog te begeren?
“Ik heb zonder twijfel veel mazzel gehad, maar dat ben ik me ook bewust. Dat ik, bijvoorbeeld, tien jaar geleden mijn grote leermeester in de filosofie Sam IJsseling ben tegengekomen, een Nederlander, een voormalige augustijner monnik, met wie ik in Leuven een seminarie psychiatrie en filosofie heb opgezet … een godsgeschenk, werkelijk waar. Een van Sams boeken heet ‘Dankbaar en Aandachtig’ (ondertitel: ‘gesprekken met Sam IJsseling’, geschreven door Ger Groot, uitgeven bij Klement in 2013, AV). Dat was precies zijn levenshouding: dankbaar en aandachtig. Dankbaar voor wat er allemaal is, je daar bewust van zijn en dat kunnen aanwenden om goed te leven.
“Goed leven is: zorg dragen voor de ander. Nabij zijn. Dat is baatzuchtig, niet alleen maar altruïstisch, want het omkijken naar anderen geeft een heel vervullend gevoel. En natuurlijk, er is ook wel eens tegenslag. En tristesse. Maar het dragen van verdriet kan óók vervullend zijn. Ge moet daar niet van weglopen.
“Leef op de golven van het bestaan. Let it be.”
—