Wij zijn de tijden. Pedagogiek in crisistijd
Lezing Langeveldcentrum 6 juni 2025
Inleiding algemeen
In mijn studietijd al viel het werk van Johan Huizinga (historicus, cultuurfilosoof 1872- 1945) me op, die een klassieker heeft geschreven, te weten: “Herfsttij der Middeleeuwen” en een half jaartje geleden heb ik het boek van deze Johan Huizinga Homo ludens aangeschaft.
Op donderdag 12 december 2024 hield historicus en terrorisme expert Beatrice de Graaf de 53ste Huizinga lezing te Leiden, getiteld – Wij zijn de tijden. Geschiedenis in crisistijd – . In deze lezing onderzocht De Graaf hoe geschiedenis in tijden van crisis wordt ingezet om betekenis en richting te geven aan de actualiteit.
De Graaf stelde dat mensen in crisissituaties vaak teruggrijpen op historische verhalen om houvast te vinden. Leiders, activisten en burgers gebruiken geschiedenis om zin te geven aan moeilijke tijden. Echter dit gebruik van geschiedenis kan ook problematisch zijn, historische analogieën kunnen misleidend zijn en verhalen kunnen worden ingezet om angst aan te wakkeren of om mensen in identitaire hokjes te plaatsen.
Ik volg Beatrice ’s betoog en lardeer dit met mijn eigen gedachten over onze huidige tijd en spits het toe op de vraag wat dit voor de opvoeding, ofwel pedagogiek te betekenen heeft.
In de tijd van Johan Huizinga was crisis een modewoord, en nu, bijna een eeuw later, lijkt het er opnieuw op dat de ondergang van de westerse beschaving ons alom wordt aangezegd.
Huizinga laat zien dat we in een echte of beleefde crisistijd niet zonder het hulpmiddel van de historie uitkomen en in de tweede plaats dat we die historie op een bepaalde manier moeten hanteren: We moeten historische verhalen horen en vertellen vanuit een bepaalde grondhouding. Huizinga komt met twee verhalen:
Het eerste verhaal is van Augustinus, de bisschop die leefde van 354 tot 430 na Christus en met eigen ogen zag hoe het Romeinse rijk ten onder zou gaan. Hij vertelde het verhaal van Kakos (Grieks voor kwaad of slecht), het tragische monster , een mythisch figuur uit de Romeinse mythologie. Het verwijst naar een monsterlijk figuur die bekend staat om zijn brute kracht, onrecht en morele verwarring.
Kakos was een vuurspuwend monster dat leefde in een grot aan de Tiber in Italië. Volgens de overlevering stal hij een deel van de runderen die de held Heracles had geroofd en hij sleepte de dieren achteruit zijn grot in, zodat hun sporen niet zichtbaar waren. Echter Hercules vond hem toch door het geloei van een rund en doodde hem in een brute strijd.
Augustinus maakte de ondergang van het Romeinse Rijk mee en kon ter nauwer nood zijn zorgvuldig opgebouwde bibliotheek redden. Hij wil aan ons duidelijk maken dat ons leven vergankelijk en gebrekkig is. Zelfs het machtigste rijk gaat ten onder, zeker als het ook nog corrupt is, maar toch blijft het streven naar een toestand van evenwicht en harmonie, die we ‘vrede’ noemen ons ingeboren. Dat blijft het visioen hoe duister de tijden ook zijn, er zal een nieuwe wereld komen, ieder mens moet zich blijven laven aan wat moed en hoop voor de toekomst geeft.
Huizinga ging hierop door en voegde een extra klank aan die grondtoon toe. In ‘Herfsttij’ ziet hij de late Middeleeuwse samenleving niet als een overgang naar de opleving van kunsten en wetenschappen van de Renaissance, maar als een tijdperk In de ban van culturele ondergang, pessimisme en institutionele instorting. Oorlog en strijd werd niet meer nobel gevoerd: het ridderschapsideaal werd verlaten. Er werd volop gestroopt en geplunderd, verraad en wreedheid sluwe baatzucht en overmacht waren aan de orde van de dag en het krijgswetbedrijf was een zaak van winstbejag geworden. Kakos ging volop tekeer.
In Homo ludens (1938) onderbouwde Huizinga het punt door te wijzen op de doelbewuste ondermijning van het internationale- en oorlogsrecht. Staten wilden zich niet eens meer aan de hoge normen houden. Hij zag een fatale ontwikkeling van technische en staatkundige mogelijkheden en een vergaande morele ontworteling, die In de jongste tijd de moeizaam verworven constructie van het oorlogsrecht, waarbij de tegenstander werd erkend als gelijkwaardige partij, die op een eervolle en eerlijke behandeling aanspraak had, in bijna alle opzichten buiten werking gesteld. Het systeem van het volkenrecht werd niet meer en niet langer algemeen als grondslag van elke beschaving erkend. Het met de opkomst van het ultranationalisme in de binnenlandse politiek en het vijanddenken In de internationale politiek, was de toestand in maatschappij-en statengemeenschap moreel ‘verwilderd’ geraakt.
Hij voorspelde in 1938 dat waanzinnige zelfverheffing tot ongehoorde hoogten van verblinding en verdwazing zou voeren. De belichaming van die verdwazing ziet hij terug in de geschriften van politicoloog Carl Schmitz.
De eenvoudige waarheid dat de mens In de kosmos streeft naar harmonie en niet naar disharmonie was door denkers als Spengler en Schmidt in het tegendeel omgekeerd. Niet het goede, maar het kwaad wordt tot richtsnoer en vuurbaken verheven.
Of het nu over de Tweede Wereldoorlog gaat, Auschwitz, de aanslagen van 7 oktober, de duizenden doden van Gaza of de oorlog in Oekraïne, gefixeerd op die ellende worden we ruggelings de toekomst in geslingerd zonder dat we er grip op krijgen.
Het is dan niet meer dan logisch dat vele (jonge) mensen geen nieuws meer willen zien, niet meer over ‘nare geschiedenis’ willen horen en wegduiken als het over oorlog en Holocaust gaat.
Psychologisch is het uitvoerig aangetoond dat mensen hoopvolle verhalen nodig hebben om grip te krijgen op de rauwe werkelijkheid, om niet radeloos en hulpeloos te worden. Het maakt dan ook nogal uit wat voor verhalen dat zijn en wat de grondhouding erachter is. In tijden van ondergang en crisis trekken terroristen met hun verlossingsverhalen hordes jongeren in hun ban, maar niet alleen in Syrië, Irak of Nigeria, ook hier in Nederland. Ook populisten zijn goed in het bedenken van historisch-nostalgische voorstellingen, waarmee ze hun achterban verleiden. Maar de vrede, die ‘toestand van evenwicht en harmonie in de samenleving, van recht en rechtvaardigheid, wordt daarmee niet gediend.
We ontkomen niet aan de plicht om verhalen in crisistijd te ontwikkelen vanuit een grondhouding van amor mundi. Ik verwijs naar Hannah Arend waar ik al eerder over heb gesproken over “liefde en kwaad”. Een begrip overigens van Augustinus waar ze haar proefschrift over heeft geschreven. Ook op de aller donkerste momenten is er goedheid. Het geweld, de wreedheid, en de oorlog halen niet alleen het slechtste in de mens boven. Daarnaast verwijs ik naar Edith Eger, de Ballerina van Auswitch, onlangs gelezen en zo geweldig intrigerend hoe zij in het leven staat.
De Graaf noemde ook een aantal positieve voorbeelden uit de geschiedenis in deze, zoals de radiotoespraken van de Amerikaanse president Franklin Roosevelt in de jaren 30, die de natie hoop gaf tijdens de grote depressie. Ook verwees ze naar koning Willem Alexander, die tijdens de coronapandemie op een lege Dam sprak over het verleden en de lessen die daaruit getrokken moeten worden. Daarin benoemde hij het tekort van Nederland en van zijn eigen overgrootmoeder jegens de weggevoerde joden “Het is iets wat we niet loslaat”, zei hij. Hij hield het niet bij zichzelf, maar gaf ook een handelingsperspectief: niet goed praten en onze vrije democratische rechtsstaat koesteren en verdedigen.
Beide leiders tonen een grondhouding van amor mundi – een liefde voor de wereld en hoop voor de toekomst – waardoor ze in staat waren om met historische verwijzingen een positief toekomstbeeld te schetsen.
Alles draait om die cognitieve en morele grondtoon om de moreel-epistemische pijlers van de geschiedenisverhalen: hoe je in het leven staat, belichaamd in de deugden, zoals geloof, hoop, vertrouwen. Iets wat je niet kunt bewijzen, maar waar je zelf affectief je handelen aan toewijst en waar je aan vast blijft houden.
Je kan religieus geïnspireerd zijn door een geloof in God bijvoorbeeld, maar dat kan ook seculier: geloof in de kracht van vriendschap en familie van democratie en rechtsstaat voor menselijkheid en beschaving.
Ook Levinas benadrukt die ethische gevoeligheid. Nog voor je er woorden voor hebt, word je door anderen geraakt: ze doen een appèl. Bij Levinas zouden we ‘Kakos’ kunnen zien als een figuur die “het gelaat” van de Ander mist, hij leeft in een wereld waar het appèl van de ander niet doordringt. Zijn tragedie is een radicale gescheidenheid van het ethische en dus van menselijke nabijheid.
Het omgekeerde kan ook. Je kunt ook alarmistische, ondermijnende, opruiende en zelfs radicaliserende verhalen vertellen. Het is het simplistisch Kakos verhaal.
De Graaf waarschuwt voor het misbruik van geschiedenis door complotdenkers en technocratische benaderingen die geen ruimte laten voor menselijke ervaring en hoop. Ze benadrukt dat geschiedenis niet moet worden gebruikt om mensen te verdelen of te ontmoedigen, maar om perspectief en verbondenheid te bieden.
Deze houding van hoop en betrokkenheid is volgens de Graaf essentieel in tijden van crisis.
Wij zijn de tijden. En wees zelf een baken van moed en hoop.
De tijd waarin we opvoeden
De Graaf stelt dat mensen in tijden van crisis instinctief teruggrijpen op geschiedenis om zin te geven aan verwarring. Leiders, ouders, opvoeders, jongeren: allemaal zoeken ze houvast in verhalen over vroeger. Dat is op zich niet verkeerd. Maar ze waarschuwt: het gebruik van historische analogieën kan ook misleidend zijn, wanneer ze verworden tot mythen, vijandbeelden of nationalistische simplificaties.
De centrale vraag is dan: welke verhalen vertellen wij in crisistijd? En vanuit welke grondhouding doen we dat?
Volgens Johan Huizinga hebben crisissen mensen altijd verleid tot simplificatie. Huizinga’s analyse van ‘morele verwildering’ raakt ons opnieuw vandaag.
Huizinga roept op tot een andere manier van in de tijd staan. Zoals Augustinus het formuleerde: “Wij zijn de tijden” – niet de omstandigheden vormen ons, maar wij vormen de tijd door wie wij zijn.
De pedagogiek als plek van hoop en oriëntatie
Wat is onze rol als zorgverleners, therapeuten, pedagogen, en opvoeders in deze context?
De eerste opdracht is: het herstellen van het narratief vermogen. Pedagogiek is altijd een verhalenpedagogiek geweest. Niet alleen het doorgeven van feiten, maar het overdragen van een zinstructuur: wie ben ik, wie zijn wij, wat is goed, wat is waardevol?
Onderzoek toont keer op keer aan dat mensen — vooral jongeren — hoopvolle, dragende verhalen nodig hebben om zich staande te houden. Zonder een toekomstbeeld dat open, leefbaar en zinvol is, ontwikkelen zij gevoelens van onmacht, angst of apathie. Crisisverhalen zonder perspectief kunnen mensen lamleggen.
Maar hoop is geen goedkope positiviteit. Het is, zoals Hannah Arendt het beschrijft in haar concept amor mundi, een vorm van liefdevolle betrokkenheid bij de wereld ondanks haar gebreken. Het pedagogisch handelen krijgt waarde wanneer het niet cynisch is, maar standhoudt in onzekerheid. Wij geven hoop aan onze jongeren, samen met hen — in de ontmoeting, de dialoog, de oefening van betekenis.
Levinas en het appèl van de Ander
Op een nog fundamenteler niveau is pedagogiek ook een ethische discipline. Emmanuel Levinas, filosoof van de ander, stelt dat alle ethiek begint bij het gelaat van de ander dat ons aanspreekt. Voordat we redeneren, plannen, onderwijzen, is er die ander die ons nodig heeft — ons wakker maakt uit onze zelfgerichtheid.
In crisistijd staat deze ethische gevoeligheid onder druk. Het maatschappelijk klimaat maakt mensen argwanend, defensief, wantrouwig. Ook in het onderwijs zien we hoe relaties verharden, ouders zich vijandig opstellen, leerlingen angstig of agressief reageren. Juist hier is het pedagogisch weten van nabijheid essentieel. Niet het afstandelijke oordeel, maar de belichaamde nabijheid, het present-zijn in de ontmoeting, maakt pedagogiek tot tegenkracht.
Het monster Kakos, waar Augustinus over sprak, is niet zomaar een figuur van geweld. Hij is ook de mens die de ander niet meer ziet, die zichzelf afsluit voor kwetsbaarheid. De pedagoog die deze houding niet overneemt, maar standhoudt in zijn openheid, oefent daarmee hoop in praktijk.
Praktische implicaties: wat vraagt dit van pedagogen
De pedagogiek in crisistijd vraagt om een houding die ik zou willen omschrijven als ‘ethisch narratief handelen’. Dat betekent:
- Verhalen vertellen die perspectief geven — niet om de pijn te verdoezelen, maar om haar te integreren in een groter, betekenisvol kader.
- Aanwezig zijn — werkelijk present, zonder cynisme of vermijding, juist in de rauwheid van de werkelijkheid.
- Grenzen stellen zonder te breken met de ander — dus pedagogische liefde bedrijven die begrenst én nabij blijft.
- Zelf reflecteren op onze grondhouding. Zijn wij zelf verbonden met wat we doorgeven? Zijn we baken van hoop, of doorgeefluik van angst?
Tot slot de opvoeding als morele ankerplaats
In de slotwoorden van haar lezing zei Beatrice de Graaf: “Wees zelf een baken van moed en hoop.” Dat geldt in hoge mate voor ons als pedagogen. Niet door heldhaftigheid, maar door standvastige aanwezigheid. Door kinderen en jongeren te laten zien dat crisis niet het laatste woord heeft. Dat geschiedenis niet louter ellende is, maar ook getuige van veerkracht. Dat vrede een werkwoord is — iets dat geoefend, bewaard en voorgeleefd moet worden.
Zoals Augustinus al zei: “Wij zijn de tijden.” En dus: de pedagogiek is de tijd — zij bepaalt hoe een samenleving zichzelf doorgeeft aan de volgende generatie. We staan op de schouders van onze ouders.
Laten wij als opvoeders, en therapeuten die tijd waardig vormgeven.
Gerard Weststeijn 6 juni 2025
Doesburg
Leave a Reply